Waren de Van Lymborchs bijziend?

Over welke ogen moeten de gebroeders Van Lymborch hebben beschikt om hun zo verfijnde miniaturen te kunnen schilderen? Die vraag houdt me bezig zolang ik me hun kunst kan heugen, een halve eeuw dus. Dat raadsel maakt deel uit van de magie van hun kunst, het is een niet te begrijpen buitencategorie van menselijk kunnen. Drs. Jos Rademakers, voormalig oogarts aan het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis (CWZ) en Maastricht Universitair Medisch Centrum (Mumc), kwam na een lezing voor medisch specialisten naar me toe en stelde: de gebroeders moeten wel bijziend zijn geweest. Bijziendheid (myopie) komt bij 15-20 % van de bevolking voor en wordt veroorzaakt door een langere oogas. Tegenwoordig is het percentage bijziendheid echter sterk gestegen, want het dagelijks urenlang turen naar kleine beeldschermen veroorzaakt bijziendheid bij wel bijna de helft van de Europese jongvolwassenen, ook onder Nederlandse jongeren.[1] Het is de snelst groeiende oogaandoening en kan voorkomen worden door het beeldgebruik te beperken en minstens twee uur buiten te verblijven.[2]

Wat is bijziendheid / myopie?
Bijziendheid zorgt ervoor dat je dingen van dichtbij heel scherp ziet, maar zaken verder weg juist onscherp. De afstand tussen de ooglens en het netvlies is zo lang dat de lichtstralen te vroeg worden gebroken, waardoor het brandpunt niet op, maar vóór het netvlies ligt en er een vaag beeld van de verte ontstaat. Voor heel dichtbij kijken is het ideaal, want dan worden details extreem scherp gezien.

Wat gebeurt er in het oog bij bijziendheid? Deze illustratie laat zien dat in een bijziend -myoop- oog het beeld veraf of dichtbij niet op de achterwand van het oog wordt opgevangen maar een stukje daarvoor (zie de rode pijl), waardoor het beeld veraf onscherp wordt en het beeld dichtbij juist extreem scherp.  

Volgens Rademakers kan bijziendheid worden overgedragen op volgende generaties. Uit het verleden is van Chinese en Koreaanse ambtenaren en hovelingen bekend dat het dagelijks turen naar documenten bijziendheid versterkte en bij hun kinderen terugkeerde, het is erfelijk. De Van Lymborchs kwamen uit een geslacht van bodes en beeldsnijders, die veel en intens met hun ogen moesten werken, zodat ook bij hen voorouderlijke bijziendheid kan zijn overgedragen. Het is wel lastig, want op een paard rijden, zoals de Maelwael-Van Lymborch toch vaak moeten hebben gedaan gezien hun regelmatige reizen op en neer van Parijs naar Nijmegen, wordt gevaarlijker omdat je zaken in de verte niet scherp kunt zien. Omdat we over hen geen bronnen kennen over ernstige ongelukken te paard zou je kunnen afleiden dat hun zicht te paard normaal was.


Gebroeders van Lymborch, Aankondiging aan de herders, Tres Riches Heures du duc de Berry. Chantilly, Musée Condé, Ms. 65. Vooraan scherper en fel/verzadigd van kleur, achteraan onscherp en pasteltinten: dieptewerking door sfumato.

Stelling 1: ‘De Van Lymborchs waren bijziend’

Is er na ruim zeshonderd jaar een bewijs voor de gedachtegang van Jos Rademakers? Zekerheid is er niet te geven, maar een miniatuur met de Verkondiging aan de herders (Très Riches Heures du duc de Berry, ms 65, fol. 48r) zou de hypothese kunnen ondersteunen: het laat een landschap zien met een opmerkelijke onscherpte in de verte. Het is een opvallende beeldinnovatie van de broers, het zogenaamde sfumato (Italiaans voor verdampen). In het algemeen wordt deze techniek toegeschreven aan Leonardo da Vinci, maar de gebroeders Van Lymborch waren hem hierin al een eeuw voor! In de bewuste verluchting zijn de herders, hun kudde schapen en de voorste rotspartijen scherp afgetekend. Verder de diepte in, naar een nachtelijke horizon met een stad (Bethlehem) worden de vormen steeds onscherper en de kleuren meer gedempt. De combinatie van scherp naar vaag en van fel naar pastel is een belangrijke vernieuwing in de westerse kunstgeschiedenis om op een plat vlak diepte te suggereren.


Links: oogarts Jos Rademakers; rechts: optometrist Anton Verezen.

Stelling 2: ‘De Van Lymborchs waren niet bijziend’
Om meer wetenschappelijke onderbouwing te verkrijgen stelde Rademakers voor zijn bevriende collega Anton Verezen, optometrist PhD FAAO FEAOO te raadplegen, gespecialiseerd in ‘low vision’ en de rehabilitatie daarvan. Hij heeft de VISUS van de Van Lymborchs onderzocht, een al lang beproefde methode. Hij schrijft: ‘Met Visus wordt het oplossend vermogen van het oog om details gescheiden te kunnen waarnemen, aangegeven (Visum Acies (Lat) = gezichtsscherpte). In de oudheid (2000 BC) werd ‘goed’ zien door Egyptenaren beoordeeld met een ster die eens in de 10 dagen, net voor zonsopkomst, aan de horizon verscheen.[3] Degene die ‘m het eerst kon zien zal wel de eer hebben gekregen als de best-ziende. Later in tijd werd het gescheiden waarnemen van de dubbelster Alcor en Mizar als criterium genomen. Dit sterrenkoppel is onderdeel van het bekende sterrenstelsel die de namen De Grote Beer, De Steelpan, De Ploeg of De Pollepel heeft gekregen.
In de beginjaren 17e eeuw werden de sterren, oftewel de afstand tussen de sterren, de basis voor de stelling dat het voor het menselijk oog niet mogelijk is 2 sterren van elkaar te kunnen onderscheiden die onder een hoek van minder dan 1 boogminuut van elkaar verwijderd liggen.


De dubbelster Mizar en Alcor als onderdeel van De Grote Beer. Midden: gravure met segmenten van het sterrenstelsel van Willem Jansz. Blaeu (1598), die om een hemelglobe kan worden aangebracht, zie rechts: Hemelglobe in collectie Valkhof Museum, 1630.

Vanaf 1834 verschenen testkaarten voor het meten van de Visus. De Nederlandse oogarts Herman Snellen kwam in 1862 met de wereldwijd meest bekende visus testkaart en leeskaart. Die zullen veel mensen herkennen. De meest recente testkaart is uit 2020 (Ayton). En dit zal denk ik niet de laatste zijn…………


Testkaarten om de visus te bepalen. Links van Ferdinand Monoyer, foto Herman Snellen en zijn testkaart (1862), tekening van Snellen door Jan Veth, en moderne testkaarten.

Dus een persoon met een visus 1.0 is in staat 2 punten die ruimtelijk 1 boogminuut uiteen liggen nog juist als gescheiden punten waar te nemen. Dit is overigens geen realistische afspiegeling van functionele visus, waarbij het contrastzien vermogen, gezichtsveld en andere meetpunten wel geïncludeerd worden.

De Snellen visuskaart gaat uit van letters-cijfers in een 5 x 5 (25 vakjes) opmaak waarbij de onderdelen 1 boogminuut van elkaar gescheiden zijn. Een letter heeft een hoogte van 5 boogminuten. Ten voorbeeld de letter E waarbij de 3 horizontale lijnen 1 boogminuut van elkaar gescheiden zijn. Er zijn ook letters waar deze 1 boogminuut niet echt terug te vinden is (bijvoorbeeld de O). De wetenschappelijke discussie is blijvend, vandaar dat er nu al 32 visus testkaarten zijn. Doch de Snellen testkaart is meest gebruikt en als je in een klinische omgeving eenmaal op een testkaart kaart een visus vaststelt dan moet je exact gelijke condities aanhouden om bij een volgend bezoek een visus verslechtering of verbetering te kunnen vaststellen. Dat is het belangrijkste in de klinische setting, het meten wat de visus is (hoog, normaal, laag) en het vaststellen of de visus regressief is. Andere testkaarten zijn ook wat te academisch en onpraktisch in dagelijks gebruik. Wat wel bij allen toch wel is, dat is de regelmatige opzet, c.q. allen lijntjes/blokjes op een bepaalde afstand van elkaar.

Visus-test bij de Van Lymborchs
In de schilderijen van de Van Lymborch’s is het dus zoeken naar een regelmatige structuur met een goed donker/licht onderscheid binnen deze structuur. Natuurlijk is het zo dat de afstand waarop de test wordt afgenomen invloed heeft op de visus. In je boek Johan Maelwael en de gebroeders Van Lymborch ben ik op zoek gegaan naar die genoemde regelmatige structuren met goed donker/licht onderscheid binnen die structuur. Vergelijkbaar met de letters op de Snellenkaart. Maar dan ook wel de kleinst mogelijke c.q. vindbare structuren. Een heel mooi voorbeeld van zo’n regelmatige structuur is “De Verheffing van het kruis” (blz. 52 op ware grootte). Maar deze structuur is zeker niet klein, ik kan zonder moeite deze structuur van deze achtergrond (geel op kobaltblauw) heel goed herkennen in de ware grootte afbeelding. Bij visusbepaling is het kleinst mogelijk zichtbare de grens. Ik heb toch lang moeten zoeken zo’n regelmatige structuur te vinden en kwam toch weer bij “Portret van Jan van Berry”. Maar niet die rietenmatten, maar de regelmatige structuur boven in de linker zuil van de poort. Daar zijn 6 ringen in die linker pilaar (geflankeerd door de linkerzijde van het schilderij). Analoog aan de Snellen letters kon ik de hoogte meten van 5 ringen.

Gebroeders van Lymborch, Januariblad, detail met ringen

Deze 5 ringen hadden een hoogte (vergelijkbaar met lettergrootte bij Snellen) van 0.9 mm

Om de visus te berekenen bij de Snellen methode gebruiken we de berekening:

Visus =  d / D

d = de afstand tot testkaart in meters

D = de afstand waarop de letter 5 boogminuten voor het oog uiteen liggen

Lettergrootte (mm) = 1.46 x D

Ik heb een lettergrootte gemeten van 0.9 mm

D van die gemeten ringen op die pilaar is dus 0.62

Welke visus heeft de schilder minimaal nodig om deze ringen van elkaar te kunnen onderscheiden?

Als hij deze taken uitvoerde op    100 cm          1 / 0.62         =      1.6

Als hij deze taken uitvoerde op       75 cm         0.75 / 0.62  =       1.2

Als hij deze taken uitvoerde op       50 cm         0.5 / 0.62    =       0.8

Als hij deze taken uitvoerde op       25 cm        0.25 / 0.62  =       0.4

Discussie
De 0.9 mm “grootte” van de 5 ringen op de poort pilaar heeft een variantie t.g.v. feit dat het oplossend vermogen van het gedrukte boek op grens van pixelgrootte ligt. Slechts op het origineel schilderij zou die met hogere precisie gemeten moeten worden. Ik heb niet het idee dat dit de uitkomst erg zal beïnvloeden. Maar volgend jaar kunnen we in Musée Condé in Chantilly met eigen ogen deze fabelachtige miniatuur bekijken. Het is niet bekend op welke afstand de schilder dit schilderij maakte. Evenmin is bekend of de schilder een refractieafwijking had, een bril of een loep gebruikte. Bijziendheid zou in zijn voordeel zijn. Als hij bijziend was kon hij tot hogere leeftijd, afhankelijk van de graad van bijziendheid, het doek tot korte afstand naderen met behoud van detail waarnemen, vermits het penseel hem niet hinderde. Maar de broers zijn spijtig genoeg niet ouder geworden dan hoogstens 31.

Conclusie
De schilder had niet een abnormale hoge visus. Bij een normale visus 1.0, rekening houdende met visuele reserves van 25%, noodzakelijk voor het langdurig uitvoeren van deze taken, zou de schilder de taak goed moeten kunnen volbrengen op ongeveer 40 cm. De met witte verf op de blauwe lucht geschilderde teksten zal de schilder het doek wel wat meer genaderd moeten hebben. De D waarde van die teksten is ongeveer 0.4. Wanneer deze op 25 cm geschilderd werden is wel een visus nodig van minimaal 0.6

De schilder zal wel moeten hebben beschikt over uitzonderlijk goede schildertechnieken. Voor de details te zien is niet een zeer hoge visus nodig, maar wel een bijzonder stabiele hand om deze kleine details zo verfijnd te schilderen.’ Tot zover het onderzoek door Anton Verezen.

Brillen, lenzen en vergrootglazen
Naast bijziendheid wordt het gebruik van lenzen wel als argument aangevoerd om de zeldzame detaillering en precisie in de microcosmos van de gebroeders te verklaren. De erudiete Amerikaanse kunsthistoricus Millard Meiss stelde dat al in 1967.[4] Hij voerde enkele voorbeelden aan van brillen in het werk van 14e en 15e-eeuwse kunstenaars. Tommaso de Modena schilderde in 1352 een fresco in de kapel van het klooster van San Nikolo in Treviso, waarop een serie over de Dominicaanse monnik Ugo di Saint-Cher met diverse malen een bril op zijn neus, lezend en teksten kopiërend. Brillen waren een zeldzaam, maar desalniettemin algemeen bekend hulpinstrument bij het lezen. Juist rond het jaar 1400 nam het gebruik sterk toe, vanwege de aanvoer van glazen lenzen uit Venetië. Bekend voorbeeld is de verguld koperen bril van de profeet Jeremiah in de Mozesput (het Grote Kruis, kartuizerklooster Champmol, 1395-1406). Op 2 januari 1402 werd de goudsmid Hennequin d’Att (Hannequin van Haacht) in Dijon betaald door hertog Filips de Stoute voor een ‘bésicle’ op de neus van de profeet Jeremiah. Kunsthistorica Susie Nash ziet een sterke gelijkenis tussen deze oudtestamentische profeet en de hertog zelf, o.a. omdat de hertog ook een bril gebruikte. ‘Forgé une platine d’argent doré, pour mettre ez ees du liure du Duc, pour mettre des lunettes, afin qu’ elles ne fussent cassées’. Hij bewaarde het kleinood in een zilveren doosje, vastgemaakt aan zijn lektrijn. De gebroeders hebben deze bril vast gezien, want een maand later, in februari 1402, begonnen de twee broers, Paul en Johan van Lymborch, in opdracht van de Bourgondische hertog aan de Bible moralisée.

Claes Sluter, Johan Maelwael (polychromie) en Claes van Werve, Puits de Moïse, 1395-1404. Op de  gravure van Emile Sagot uit 1840 is te zien dat de profeet Jeremiah oorspronkelijk een bril droeg.

In december 1402 ontving hun volgende opdrachtgever, hertog Jan van Berry, een kopie van de  Liber Astrologiae oftewel de Albumasar, het astrologische meesterwerk van de islamitische astroloog Abu Ma’shar al-Balkhi (787-886). Deze kopie, vervaardigd door Jan van Berry’s vriend, abt en astronoom Lubert Hautscilt uit Brugge, toont een miniatuur met een lezende Mercurius met een bril op zijn neus. In een initiaal uit juni 1403 is te zien hoe Hautscilt dit manuscript aanbiedt aan Jan van Berry. De gebroeders hebben het boek vast gelezen in de bibliotheek van de hertog.
In datzelfde jaar rondt Konrad van Soest zijn grote Passie-altaar af met daarin de bekende ‘brillenapostel’, door de kerk in Bad Wildungen onterecht geafficheerd als ‘de eerste bril boven de Alpen’. In de tijd van de Maelwael-Van Lymborchs was er derhalve aan brillen geen gebrek.


Brillen in de 14e en 15e eeuw.

Wel of geen brillen?
Hoe verleidelijk de hypothese van het gebruik van lenzen ook is, er is een probleem. Naar de etymologische herkomst van het woord lens (van linzen) bestaat het geslepen glas uit een bolle, convexe, lens voor verziendheid. Daarmee los je niet de bijziendheid op, want daarvoor zijn concave lenzen noodzakelijk. De eerste vermelding van concave glazen zou pas decennia na het overlijden van de broers verschijnen (1458-1462, Nicolaas van Cusa; sommige bronnen beweren dat kanunnik Joris van der Paele op het schilderij van Jan van Eyck van hem met de Madonna concave brilglazen zou vasthouden. Daarvan is echter geen bewijs).
Er zijn twee manieren om het ontbreken van concave lenzen op te vangen om wel een concaaf effect te bereiken: een convexe spiegel heeft een concaaf effect op details in de nabijheid en als twee convexe lenzen op elkaar worden gestapeld kan dat een concaaf effect hebben. Brillen uit die tijd bestonden uit twee glazen verbonden met een scharnier. Indien die twee glazen over elkaar konden worden geschoven, kon het werken als een vergrootglas. Maar we weten niet of zij deze trucs hebben toegepast. Zodat het raadsel voortduurt.

Over welke ogen en hulpmiddelen moeten zijn beschikt hebben? De kunsthistoricus Erwin Panofsky concludeerde over de ogen van Jan van Eyck: ‘Jan van Eyck’s eye operates as a microscope and as a telescope at the same time…so that the beholder is compelled to oscillate between a position reasonably far from the picture and many positions very close to it.’[5] Ogen als een microscoop en tegelijkertijd functionerend als een telescoop: hetzelfde kan beweerd worden over de ogen van gebroeders Van Lymborch.

Ze waren niet bijziend, hadden goede ogen en zeer geoefende, vaste handen en mogelijk gebruikten zij dubbele lenzen of een convexe spiegel om een soort concaaf effect te bereiken. ‘Het geheim van de meester’ namen zij in het graf mee. De magie van hun kunst duurt voort.

André Stufkens

[1]  Klaver CCW, Polling JR, Enthoven CA. ‘2020 as the Year of Quarantine Myopia’, JAMA Ophthalmol. 2021, 139(3), pp. 300–301. [doi:10.1001/jamaophthalmol.2020.6231]

[2]  Wu PC, Chen CT, Lin KK, et al. ‘Myopia Prevention and Outdoor Light Intensity in a School-Based Cluster Randomized Trial’ Ophthalmology. 2018 Aug, 125(8): pp. 1239-1250.

[3]  Paulus T.V.M. de Jong, ‘A history of visual acuity testing and optotypes’ Eye (2024), 38, pp. 13-24.

[4]  Millard Meiss, French Painting in the Time of Jean de Berry, Part I: The Late Fourteenth Century and the Patronage of the Duke, Vol. I (London: Phaidon, 1967), p. 5.

[5]  Aangehaald in Stephen James Hanley, The Optical concerns of Jan van Eyck’s Painting Practice, Phd University of York, 2007.

 

Onze Gewaardeerde Partners